Een gomhars, dat in Somaliland en aan de kusten van Arabië gewonnen wordt, door insnijdingen te maken in de stammen van een bepaalde boomsoort. Het sap, dat er uitvloeit, droogt in en vormt wit- of roodachtige, ronde of kegelvormige stukken, welke een dof bestoven oppervlak hebben en geurig rieken.
Wierook is in den handel verkrijgbaar in kleine snikjes, welke wasachtig op de breukvlakte zijn en gemakkelijk zijn fijn te wrijven. Zij smaken naar terpentijn, doch niet onaangenaam. Vroeger werd dit hars in pleisters en Zalven gebruikt en ook als inwendig geneesmiddel, daar het, naar men meende, „opdrogend” werkte bij buikloop. Egyptenaren, Joden en Chaldeeërs bezigden wierook bij het brengen van reukoffers. De Romeinen gebruikten hem daarvoor pas kort vóór Christus. De Christenen, die het wierooken aanvankelijk als een heidensch gebruik vermeden, voerden het in de vierde eeuw in. Thans wordt wierook in reukvaten of op het reukaltaar in de Grieksch- en Roomsch-Katholieke eerediensten gebruikt.