De beloften van man en vrouw, die besloten liggen in hun verloving of in hun ondertrouw. Terwijl het Burgerlijk Wetboek bepaalt, dat een ieder aan wettelijke overeenkomsten, die men heeft aangegaan, gebonden is, bepaalt art. 113 uitdrukkelijk, dat huwelijksbeloften geen verbindende kracht hebben.
Trouwbeloften geven geen rechtsvordering tot aangaan des huwelijks, noch tot vergoeding van kosten. Wanneer echter het huwelijk is afgekondigd, kan zulks grond opleveren tot het vorderen van vergoeding van werkelijke verliezen, waarbij winstderving niet in aanmerking komt. Heeft dus de eene partij meubelen gekocht na den ondertrouw en trekt de andere partij zich terug, dan bestaat er grond voor vergoeding der geleden schade.Dit artikel is merkwaardig om het verschil met vroeger hier te lande bestaan hebbende regelen. Het oude Katholieke kerkrecht hier te lande verklaarde de verbreking van een verloving als zonde, indien daarvoor geen geldige reden bestond. De trouwelooze werd met kerkelijke machtsmiddelen gedwongen, zijn of haar woord gestand te doen. In het Hervormd recht gold dezelfde opvatting. Destijds beschouwde men dan ook een verloving als een buitengewoon ernstige zaak: dikwijls werd die schriftelijk aangegaan en door het geven van een trouwpenning bekrachtigd. Van deze oude trouwpenningen zijn er vele bewaard gebleven.
Indien er geen geldige reden voor verbreking van een verloving aanwezig was, had de één tegenover den ander een rechtsvordering tot voltrekking van het huwelijk, hetgeen de tegenwoordige wet juist uitsluit. Gaf de onwillige geen gevolg aan het vonnis, dan kon hij gegijzeld worden, of er werd een plaatsvervanger aangewezen, die uit zijn naam huwde (zooals tegenwoordig iemand met den handschoen trouwt.)
Over trouwbeloften door verloving spreekt onze tegenwoordige wet in het geheel niet. Zelfs na ondertrouw is niemand tot een huwelijk verplicht. Als het huwelijk bij den ondertrouw uitdrukkelijk zou bedongen zijn, dan is zoo’n beding toch nietig. Alleen een eisch tot schadeloosstelling na ondertrouw, vindt, zooals gezegd, soms steun in de wet. Een eisch tot schadeloosstelling bij verbreking eener verloving zou slechts in zeer bijzondere omstandigheden kans van slagen hebben en wel, indien er een zedelijke verplichting tot onderhoud bestaat: bv. indien een meisje jarenlang met haar verloofde samenleefde en deze zonder dringende reden de verloving verbreekt, en haar vroeger een belofte tot onderhoud gedaan had.
Bij de katholieken leeft de oude regel nog voort. Bruid en bruidegom mogen niet kerkelijk trouwen, indien trouwbeloften aan een ander gedaan zijn. Dat is alleen mogelijk, wanneer de partij, die het recht heeft, het huwelijk te wraken, van zijn recht afstand heeft gedaan en zijn woord teruggeeft. De katholieken staan drie weken onder de geboden d.w.z. drie Zondagen achtereen worden hun namen in de kerk afgeroepen, opdat zij, die wettelijke beletselen weten, die aan de pastorie kunnen meedeelen (bieden is mededeelen). Die beletselen zijn kloostergeloften, verwantschap als neef en nicht en trouwbeloften aan een ander.
De Fransche wet kent wèl een schadeloosstelling bij verbreking van een verloving en ziet dus in die verbreking, indien er geen geldige redenen zijn, een onrechtmatige daad.
De Duitsche wet kent die schadeloosstelling óók en soms zelfs in gevallen, dat er wèl een geldige reden tot verbreking der verloving bestaat nl.: wanneer een meisje zich te goeder trouw aan haar verloofde heeft gegeven, heeft ze recht op schadeloosstelling, indien de man de verloving verbreekt, zelfs al zou daarvoor een geldige reden bestaan.