De scheikundige en natuurkundige verrichtingen, welke het lichaam in stand houden. Het lichaam neemt voedsel op en verandert dat in stoffen, waarmede het lichaam wordt opgebouwd of in stoffen, welke voor de spierwerking noodig zijn (suiker).
De resten der verbruikte opgeloste stoffen komen in het bloed en worden door de nieren afgescheiden. De ballaststoffen verlaten het lichaam door den darm. De stofwisseling daalt in den slaap, stijgt bij het ontwaken, stijgt hooger bij arbeid en bij koude. Stofwisselingsziekten zijn b.v. suikerziekte, jicht, vetzucht. Bij deze ziekten worden de voedingsstoffen niet op de gewone wijze verteerd.
