Het ijzer, dat uit de hoogovens komt, is niet zuiver, doch bevat veel koolstof. Daardoor is het hard en broos en heeft het een laag smeltpunt.
Het is geschikt voor gietijzer, maar kan niet gesmeed worden. Om er smeedbaar ijzer van te maken, moet de koolstof er uit verwijderd worden. Die bewerking heet frisschen. In den frischhaard van vroeger werd ijzer met houtskool samen verhit, totdat het ijzer smolt. De lucht, welke men er op blies, verbrandde tevens de koolstof uit het ijzer. Door die koolstofonttrekking kreeg het ijzer een hooger smeltpunt, zoodat er een deegachtige laag op kwam.
Die deegachtige laag werd door het overige ijzer heengeroerd, totdat al het ijzer deegachtig was. Dan werd de klomp ijzer uit den haard genomen en tot staven gesmeed. Toen men steenkool als brandstof ging gebruiken, zorgde men er voor, dat de steenkool niet met het ijzer in aanraking kwam. Dat was mogelijk in den puddeloven, welke een werkhaard voor het ijzer en een vuurhaard voor de steenkool bevatte. De heete gassen streken dan over het ijzer heen en deden het smelten. Door sterken schoorsteentrek bevatten die gassen veel zuurstof, welke koolstof uit het ijzer deed verbranden. De oppervlakkige laag van het ijzer werd Woordverklaring.dan deegachtig door koolstofverlies en moest door het overige ijzer heengeroerd (gepuddeld) worden, totdat al het ijzer deegachtig geworden was en in smeedijzer was veranderd.
De nieuwste werkwijze om te frisschen is die met doorblazing van lucht (zie bij vloeiijzer).