Een grassoort, die vooral in hooiland voorkomt en met de dravik, de geknikte vossestaart en het reukgras tot de minderwaardige grassen gerekend wordt. Meeldraai in hooiland springt terstond in het oog door de paarse kleur, die over het gras ligt: de groote paarse pluimen overheerschen. Men noemt het ook wel gewold zorggras of witbol naar de witachtige kleur van den stengel en de bladeren, die met zachte witte aartjes zijn bezet.
Op alle gronden is meelraai thuis: men ontmoet haar op landwegen, op veenachtige, zure weiden en op beschaduwde plekken. In het hooiland geeft meelraai groote bossen en dus veel gras en na het maaien groeien deze snel uit. Om deze reden wordt dit gras nog in hooiland geduld, ofschoon het gewicht van het hooi gering en de voedzaamheid onvoldoende is. In het weiland ziet de boer haar liever niet, omdat het gras hard en grof is en door het vee versmaad wordt. Daardoor blijven er groote bossen in de weide staan. Meelraai bloeit in Juni en het zaad.dat er daarna gevormd wordt, is overvloedig en kiemt gemakkelijk.
De zaden, die uit het hooi vallen, zijn hoofdzakelijk meelraaizaden. Deze komen in den stalmest en geven op den akker een lastig onkruid.
