Een zeer besmettelijke kinderziekte, welke in kleine afgelegen plaatsen gewoonlijk om de 6—10 jaar, in grootere plaatsen om de 2—3 jaar heerscht en in de groote steden geregeld voorkomt. De ziekte breidt zich snel uit, tast vrijwel alle kinderen aan, die nog geen mazelen gehad hebben en gaat luwen, wanneer er geen vatbaren meer zijn.
Zoodra er weer vatbare kinderen zijn opgegroeid, breekt de ziekte opnieuw uit. Mazelen begint met verkoudheid en in dit tijdperk is zij het besmettelijkst. Na een week krijgt het kind dikke, waterige oogen; het niest en hoest. De bovenlip is vochtig; op de slijmvliezen vindt men witte puntjes als kalkspatjes op een helderrooden grond, groepsgewijs bijeen. Neusbloedingen komen er vaak bij voor en ten slotte verschijnt de mazeluitslag op het gelaat: blauwroode vlekjes dicht bijeen. Op den romp zijn de vlekjes schaarscher.
Na twee dagen verbleekt de uitslag en het kind wordt tierig, de hoest houdt op en de huid gaat schilferen, alsof er fijn meel op ligt. In dit tijdperk moet het kind nog te bed blijven; na een paar weken is het geheel gezond en dan is het voor het verdere leven onvatbaar voor mazelen. Die onvatbaarheid is de oorzaak, dat mazelen een kinderziekte schijnt, maar volwassenen, die nog geen mazelen gehad hebben, zijn even vatbaar als kinderen. Er zijn evenwel bij uitzondering menschen, die twee of driemaal mazelen krijgen.De smetstof is niet nader bekend; zij moet een, met het microskoop niet zichtbare, bacterie zijn, even klein als de verwekker van pokken, hondsdolheid, of mond- en klauwzeer. Die smetstof heeft weinig weerstand, sterft spoedig buiten den zieke, zoodat het twijfelachtig is, of mazelen zouden kunnen worden overgebracht door gezonde personen. De besmetting geschiedt meestal buiten de ziekenkamer van kind op kind en in het tijdperk der verkoudheid.
De ontwikkelingstijd van mazelen is tien dagen; de beginverschijnselen duren vier dagen.
Schoolsluiting geeft weinig, omdat de besmettelijkheid zóó groot is, dat spelen op straat met een kind, dat de mazelen onder de leden heeft, voldoende is voor besmetting.
De voorspelling betreffende den afloop der ziekte is gunstig; bij kinderen van 3—12 maanden wat minder gunstig, omdat deze het gemakkelijkst naziekten krijgen. Kinderen, die borstvoeding gehad hebben, zijn tot hun derde jaar ongevoelig voor besmetting.
Bij de behandeling houdt men in de eerste plaats in het oog, dat versche lucht het beste geneesmiddel is. Soms wordt wel onder de noodige voorzorgen een openlucht-behandeling toegepast. Kinderen met uitslag houdt men in bed. Broeien versnelt het verloop van den uitslag niet. Is de uitslag verdwenen, dan houdt men gewoonlijk de kinderen nog een paar weken binnenshuis. Naziekten zijn: longontsteking en middenoorontsteking.
In deze gevallen ziet men den uitslag snel verdwijnen; men zegt dan, dat de ziekte naar binnen is geslagen. Blijkt het, dat een epidemie bijzonder kwaadaardig is en dat er vaak naziekten bij voorkomen, dan heeft het nut, de vatbaarste kinderen van 3—12 maanden tijdelijk onvatbaar te maken met geneesserum, afkomstig van herstelde kinderen of van volwassenen, die immers nagenoeg allen aan mazelen hebben geleden. Op deze wijze verschuift men de besmettingskans tot een volgende, allicht goedaardiger epidemie. Deze overweging geldt ook voor zwakke kinderen in den wintertijd, ook al is de epidemie goedaardig, want in dezen tijd is de kans grooter, dat een zwak kind na mazelen met den tuberkelbacil wordt besmet.