Gepubliceerd op 18-08-2020

Leidsche Flesch

betekenis & definitie

Een toestel, dat in 1746 door Musschenbroek, hoogleeraar in de natuurkunde te Utrecht, Leiden en Duisburg is uitgevonden, samen met zijn leerling Cunaeus. Het is in staat groote hoeveelheden electriciteit te verzamelen.

Het bestaat in zijn oorspronkelijken vorm uit een glazen flesch, van binnen en van buiten tot halve hoogte met bladtin bekleed. Een koperen staaf gaat door een kurk naar binnen en raakt met een geleidend kettinkje het bladtin van binnen. Wanneer men nu de staaf met één der polen van de electriseermachine verbindt en het buitenbekleedsel met de aarde, dan worden de beide lagen tin electrisch geladen: de binnenlaag door de machine en de buitenlaag door „inductie”. Houdt men één hand op het buitenbekleedsel en raakt men met de andere hand de staaf aan, dan voelt men een krachtigen electrischen schok. De hoeveelheid electriciteit, die de Leidsche Flesch kan vasthouden, is veel grooter met, dan zonder de buitenste bekleeding en het spanningsverschil is in het eerste geval hoog genoeg, om een vonk te geven.De proefneming met de Leidsche Flesch was het begin van het onderzoek van electriciteit van hooge spanning. Later heeft men de Leidsche Flesch den naam van electrische condensator gegeven. Men heeft door lading en schakeling in een reeks van verscheidene Leidsche Flesschen, spanningen van 2,4 millioen volt bereikt.

Men zag, dat, indien men een koperen plaat met de electriseermachine laadt, er maar weinig electriciteit in overgaat. Indien men echter tegenover de koperen plaat een tweede koperen plaat opstelt en die tweede plaat met de aarde verbindt, neemt het opnemingsvermogen van de eerste plaat belangrijk toe.

Vervangt men de luchtlaag tusschen de platen door glas, dan neemt de plaat nog meer electriciteit op. Zoo heeft men een glazen plaat aan weerszij met bladtin bekleed en gevonden, dat het vermogen grooter is, wanneer de glazen plaat dun is. Men heeft toen een condensator gemaakt uit vellen bladtin, van elkaar gescheiden door paraffinepapier. Deze worden nog toegepast bij inductieklossen. Wordt de zooeven genoemde koperen plaat geladen en neemt men de plaat met de aardverbinding weg, dan komt de gebonden electriciteit vrij en neemt de spanning toe. Hierop berust de meting van kleine spannigsverschillen en op deze wijze toonde Volta aan (1783), dat er een klein electrisch spanningsverschil bestaat op de plaats, waar koper zink raakt. Naar dit beginsel maakte hij zijn „Zuil van Volta”.

Ook bij het gebruik van zeekabels heeft men met de verschijnselen der Leidsche Flesch te maken. De zeekabel is met een groote Leidsche Flesch te vergelijken. De binnendraad is de koperen staaf, de isolatie het glas en het zeewater is de buitenbekleeding. Er zijn groote hoeveelheden electriciteit noodig aleer, aan het eind van den zeekabel, teekens merkbaar zijn.

Een radioweergever krijgt een veel zwakker geluid, wanneer deze door middel van een loodkabel (kabel met looden mantel) met het radiotoestel is verbonden. De looden mantel houdt door de inductie den stroom tegen.

Electrische visschen, sidderalen, sidderroggen vormen, op de wijze van de zuil van Volta, electriciteit in hunne spieren, terwijl de electrische lading op een wijze, die overeenkomt met de Leidsche Flesch, verhoogd wordt.

< >