’Pidjon Habeen’. Bij de tiende plaag in Egypte, toen alle eerstgeboren zonen van de Egyptenaren stierven, alsmede de (mannelijke) eerstgeboorten van het vee, werden alle eerstgeboren zonen van het volk Israël de Eeuwige gewijd.
Daarom moet thans elk kind dat de eerstgeboren zoon van zijn moeder is, door lossing van de priester die God als het ware vertegenwoordigt - in het bezit van zijn ouders worden teruggebracht. De som van de lossing is een bedrag in geldstukken, en de lossing moet geschieden op de 31-e dag na de geboorte, mits dat geen sjabbat is. De lossingsplicht vervalt alleen voor een Kohen of een Leviet. De beschikking over het verkregen bedrag ligt bij de priester. De vader brengt het kind tot de priester, overhandigt het en zegt: ’Mijn vrouw heeft mij dit mannelijke kind dat haar eerstgeborene is, ter wereld gebracht.’ De priester vraagt dan: ’Wat wenst u liever te bezitten, uw eerstgeboren zoon of de munststukken die u schuldig bent om hem te lossen?’ De vader neemt de muntstukken en zegt: ’Liever wil ik mijn eerstgeboren zoon behouden’, waarop een lofzegging wordt uitgesproken.