1) (1984) (plat) vrouwelijk geslachtsorgaan. Vooral in de uitdrukking: 'ze heeft mooie poten onder haar zeikbak (pisbak)': ze heeft mooie of dikke benen.
• Zij heeft een paar ferme poten onder haar zijkbak. Dikke benen. (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• Deze Tsjechische schone, dat dan weer wel, ze heeft lekkere poten onder haar zeikbak. (Co Pee: Afhaalchinees. 2016)
2) (1983) (Vlaanderen, plat) urinoir. In de landbouw al eerder gebruikelijk voor een bak met urine die men naar de akkers brengt.
• De duiventil, de mesthoop en de rozen, het schuurtje met zijn zwartgeteerde planken, de zinken zeikbak niet eens weggestoken... (Oostvlaamse literaire monografieën. 1983)
• Het lagere personeel had nog geen uur nodig om hem de juiste naam te geven: de dubbele zeikbak. Voor elke titel een urinoir. (Rico Bulthuis: De koorddansers en andere herinneringen. 1985)
• (Tony Rombouts & Bert Bevers: Antwaarps Nederlands woordenboek. 1999)
(Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)