(1904) (scheldw.) (wanneer het op een groep mensen slaat vaak voorafgegaan door 'stelletje') onbeschaafd iemand (volk); gespuis. Gerard Reve liet zich jaren laatdunkend uit over zijn collega Harry Mulisch of Herrie Mulles (,,Mulles is vulles. Reve, da's pas leven'').
• En dat ouwe serpent eet niet meer bij ons aan tafel... ze heeft nu lang genoeg het leven van mijn arme moeder verpèst... Zulk oud vulles, dat levenslang niets anders heeft gedaan dan van haar kinderen gevreten, moest in een ouwewijvenhuis opgeborgen worden... (Bernard Canter: Kalverstraat. 1904)
• Jij behandelt je moeder op die manier as 'n stuk vullis.... (Herman Heijermans: Vuurvlin-dertje. 1925)
• Wat mijn man! Ik wil zulk vullis niet in me tuin hebbe. (J.A. Visscher: Schooier waar ga jij naar toe? 1939)
• De schildwacht vraagt je voor de laatste maal het wachtwoord en als je dat niet weet, dan sla ik je tot moes, lelijk, stom stuk vullis! (Piet Bakker: De slag in de Javazee. 1951)
• In de auto heb ik het altijd aan. Het is geen vulles. Na een kamerdebat is het heerlijk naar Veronica te luisteren. (Bibeb: Bibeb & VIP'S. 1965)
• Jij bent de enige met verstand in deze klas, jullie zijn allemaal voddebalen, hersenloos vul-lis. (Maarten 't Hart: Een vlucht regenwulpen. 1978)
• Stuk vulles… wat heb jij nog voor nut gehad op de wereld? (Catalijn Claes: Zilveren zielen. 1978)
• Hij had het vullis beter aan kunnen laten rotzooien. (Hermine Heijermans: Leven met eros. 1979)
• Gerard, dat stuk vulles, had Parel voorgesteld met hem mee te komen naar Duitsland. (W.F. Hermans: Uit talloos veel miljoenen. 1981)
• Ze stemmen niet op wie ze zijn: vulles, falderappes.... (Wim Kayzer: Onfatsoenlijke herinneringen. 1988)
• ‘Vullis, die man was vullis.’ (Kees van Beijnum: Over het IJ. 1991)