(19e eeuw) (scheldw.) troep deugnieten; mensen met een gemeen karakter; slecht volk; gespuis. Ontleend aan de geschiedenis van Laban (uit Genesis 24, 29, 31). Laban staat in de bijbelse geschiedenis in een ongunstig daglicht. Hij was de broer van aartsvader Jacobs moeder Rebekka. Voor zijn schoonzoon Jacob was hij buitengewoon streng. Uit het bijbelboek Genesis blijkt dat hij een erg inhalig man en een bedrieger was. Daarom wordt zijn naam vaak gebruikt ter versterking van vee* (dat hij in ruime mate bezat). In plaats van een ‘geslacht van Laban’ is men gaan zeggen: ‘vee (of tuig*) van Laban’. Vee van de richel werd al opgetekend in 1790 in een klucht van A. Loosjes. Zie ook: tuig* van de richel.
• (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal. 1858-1862)
• Op zij, vee van de richel! eerst mot de ouderdom er in! (Justus van Maurik: Amsterdam bij dag en nacht. 1889)
• Laban's vee, onecht kroost. Ook inhalig, listig kanalje, wegens het bedriegelijke karakter, waardoor zich volgens Gen. XXIV:30; XXXI:2, 15; XLI:2 Laban onderscheidde. Vee = lomp, ongemanierd volk, heeft geene betrekking op Laban's kudde; vgl. bijv. kalf Mozes, Farao's bokken, Salomo's kat. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Niet dringen, vee van Laban, anders blijf jelui d'r buiten. (Justus van Maurik: Toen ik nog jong was. 1901)
• Vee van Laban. Een troep deugnieten, inhalig volk. Laban, de oom van Jakob, wordt in een ongunstig licht voorgesteld, als hij vriendelijk is voor Abraham's dienstknecht, ter wille van de kostbare geschenken door dezen aan Rebecca gegeven (Gen. 24 : 30), en later Jakob bedriegt, eerst met de voor hem bestemde vrouw (Gen. 29 : 25), daarna met het loon (Gen. 31 : 7). Het woord vee is er ter versterking bijgevoegd, als een benaming van lomp, onaangenaam volk. (Dr. J. Herderschee: Namen en spreekwijzen aan den bijbel ontleend. 1911)
• Ze schijnen nogal lastig te zijn geweest, want nog altijd noemt men in Amsterdam het minste soort van menschen, het „crapule" of „valderappes"; vee van de richel. (de Groene Amsterdammer, 09/08/1914)
• Jij mag dan de fijne madam uithangen, maar je bent nog minder dan vee van Laban, zeg ik tegen haar…. (Richard Perridon: Ik lijk op ‘t lijk. 1959)
• Maar als je mij een oor aannaait, vee van Laban, dan vind ik jullie…! (Theun de Vries: De vogels en het erf. 1978)