Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 15-07-2021

tutmus, tutmuts

betekenis & definitie

(1996) (scheldw.) dom, onhandig, preuts, stijf meisje.

• Het meest verstikkende instituut dat de hetero's ooit bedacht hebben is het huwelijk en de enige manier om daar onderuit te komen is of playboy worden of nicht. Het eerste is voor de meesten onhaalbaar, dus dan maar nicht en dan lekker elk weekend met elkaar in een donke-re kamer onder een broeierige disco op de vuist. Maar nee hoor: ze willen trouwen. De tut-mussen. (Youp van 't Hek: En het bleef nog lang onrustig in mijn hoofd. 1996)
• Wat zijn we toch een land van tutmussen en waakvlammetjes met onze bloeiende verzeke-ringsbranche. (Youp van 't Hek: Zaterdag. 1999)
• De nieuwe leider van GroenLinks Femke Halsema (beste 8) is na Hirsi Ali de tweede vrouw in de top-10. Een oprechte, charmante, frisse en waardige opvolgster van Paul Rosenmöller, vinden velen. Niet iedereen is het daarmee eens: Femke is een 'domme tutmuts', een 'linkse zeurkous' en volgens ene Pjotr 'hét symbool van de weezoete politieke correctheid'. (Alge-meen Dagblad, 29/12/2003)

< >