Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 18-08-2023

treder, trederik

betekenis & definitie

(18e eeuw) (Barg.) schoen; pantoffel; kous; voet. Syn.: hiep*. Trederik betekent ook: trap.

• Schoenen: Trappers of Treeders. (Nicolas Racot de Grandval: Nederduitsch en Bargoens woordenboek. 1743)
• Wij waren grandig gekloft, een fijn vlokje, een schoone zwarte pij en ploddering, een grandig topje op de ros en glimmers op de tredikers, daarenboven een stevige turf. (Algemeene Konst- en Letterbode. II. 1844)
• Trederikkers, (barg.), voeten. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Voor straf hadden zijn tredderikkers aan zijn trappende pooten moeten vast-groeien! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 1. 1912)
• Hij verdobbelde alles, alles! Zijn jas, zijn baaien broek, zijn tredderikkers,... als het móést... zijn meid. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914)
• Kijk die Aboe bin Aboe op se gele tredderikke... tik een deuntje op se hakke. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• trederikken, (Barg.) schoenen, pantoffels. (Fokko Bos: De vreemde woorden. 1955)
• (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)
• Het Zeelse dialect is nog altijd doorspekt met Bargoense woorden die nergens anders voorkomen. Zo bijvoorbeeld is een dieperik een kelder, een trederik een trap en een lichterik een zolder. Grandigen bol, zoals Jan Praet zichzelf noemde, betekent niet meer of minder dan 'grote leider'. (Gazet van Antwerpen, 23/06/2005)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

< >