(1953) uitroep van verbazing of verontwaardiging. Variant van jemig*.
• 'Tjemig,' zei hij, niet zonder ontzag. (Simon Carmiggelt: Vergeet het maar. 1953)
• Een breuk in de film na ongeveer tien minuten passeerde al zonder commentaar. En warempel, toen die eindeloze viaduktbalk voorbij ging klonk een spontaan: „Tjemig, hé!" En „in" waren ze ten slotte allemaal toen de film z'n grandioze uitsmijter bereikte. (Het vrije volk, 17/05/1968)
• ‘O, tjemig, wat hebben we ons aangehaald,’ riep Lili met een aanstellerige uithaal. (Lisette Lewin: Voor bijna alles bang geweest. 1989)
• Tjemig Astrid, fantastiese bikini heb je aan, leuk dat je langskomt! (De Telegraaf, 03/07/1990)
• In de Nederlandse streektalen is jemig allesbehalve een onbekende. In Meerlo-Wanssum komt het met klankvariatie voor als jömmig. Hetzelfde is het geval in Weert: "Och jömmig got genaoje nog 'm tow, waat dooje mich nôw?" In de standaardtaal luidt dat: 'O jee goeie god nog aan toe, wat doe je me nou'. In de meeste Limburgse dialecten zijn djeemich, djemig en tjemig de vormvarianten. (P.G.J. van Sterkenburg: Vloeken. Een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie. 2001)