Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 28-08-2024

takkemeid, takketeef, takketrut, takkewijf

betekenis & definitie

(1970) (scheldw.) onaangename, vervelende vrouw.

• Takketeef (onaangenaam, maar ook dik vrouwpersoon). (De Volkskrant, 14/09/1970)
• Kut, waar blijven die twee takkewijven nou? (Joost Zwagerman: Gimmick, 1989)
• Ooit al 's 'n boek in je poten gehad takkewijf?! (Dirk Dufraing: Rock 'n Roll, 1989)
• Mevrouw, dit is Frans Weisglas van de VVD en ik vind u een ongelooflijk takkewijf. (Nieuwe Revu, 15/03/1990)
• Haar stem schalde door de stille Warmoesstraat. We kwamen een paar dealers tegen die op haar beginnen te schelden. 'Takkewijf! Rattekut!' (NRC Handelsblad, 07/07/1990)
• Buurman hoor ik zo nu en dan iets terugbrommen, maar als Bogie eenmaal in de strijd is geworpen, wordt ook het beest in hem wakker en begint hij te schelden. 'Takkewijf' en 'te-ringhoer' zijn de minst originele aanduidingen die hij voor zijn vrouw in petto heeft. (Opzij, januari 1991)
• In een korte woedeuitbarsting -die Marian kreeg toen ze me over Anna vertelde- noemde ze Ruygrok achtereenvolgens: 'takkemeid', 'frigide plank met spijkers', 'carrièresekreet' en 'slaaibek'. (Willem Bijsterbosch: De opzichter. 1992)
• ‘Wat wou jij, met je “takkenwijf’? riep de adjudant. (Atte Jongstra: Het huis M. 1993)
• Als ze zich hoort praten tijdens vergaderingen vindt ze zichzelf soms zo”n takkewijf (boem!), ze lijkt wel een feministe uit een satirische roman. (Henry Sepers: Het feest van de mollen. 1993)
• Het is een ambitieus takkewijf. (de Volkskrant, 18/03/1994)
• Die Phaedra, het takkewijf. (Herman Brusselmans: Guggenheimer wast witter. 2000)
• Hoofdzakelijk dacht ik: ik verbeeld me alleen maar verliefd te zijn. Op een takkenwijf. (Jeroen Brouwers: Geheime kamers. 2000)
• We hadden dus dezelfde juffrouw, ene juffrouw de Vries. Een ongelooflijk takkenwijf. (Clifford C. Cremer: Bomberjack. 2000)
• Dronken door de gangen lallen: Daar gaat Olijf, Olijf takkewijf, kleine venijnige Olijf. Maar je maar geen illusies, oud worden is niet voor mietjes. (de Filmkrant, juni 2002)
• Sindsdien melkt dat takkenwijf ons om de haverklap uit en moeten we haar als keizerin-moeder bewieroken. (Lulu Wang: Bedwelmd. 2004)
• Als vrouw ben je dan gauw een katje dat je niet zonder handschoenen moet aanpakken of een takkewijf. (Opzij, januari 2005)
• Vandaag geen bloemetjes voor je takkewijf. (Peter Winnen: Pedaalridder. 2007)
• Donder toch op, takkewijf! (Helen Vreeswijk: Overdosis. 2007)
• Ik heb gewoon alles moeten laten vallen. Omdat dat takkewijf mijn geld heeft gestolen en opgesoupeerd … (Erik Vlaminck: Suikerspin. 2008)
• takkewief, zn., takkewijf, akelige vrouw. (Minke Kraijer e.a.: Op zien Zwols. Woordenboek van de Zwolse taal. 2008)
• Zoals dat takkewijf aan de balie zich gedroeg! (Willem Nijholt: Met bonzend hart. Brieven aan Hella S. Haasse. 2011)
• Jij denkt ook: even dat takkewijf voederen, dan ben ik van het gezeik af. (Ben Haveman: Alles voor de dakgoot. 2011)
• Stelletje takkewijven dat jullie zijn. (Christel Jansen: De woonschool. 2012)
• ‘Takketrut,’ stamelt het nu bijna lamme mannetje. (Pepijn Lanen: Sjeumig. 2013)
• ‘Dieper, dieper!’ roept de mooie juf, die ineens een takkewijf blijkt te zijn. (Elle van Rijn: Vier kinderen, drie mannen, twee carrières en een burn-out. 2015)
• We hebben trouwens geen takken meer. Allemaal meegenomen door dat takkenwijf … (Yasmina Aboutaleb: Dit maak je nooit meer mee. 2016)
• Kennelijk had hij weinig op met zijn eega, hij beschreef haar namelijk haar als een takkenwijf. (Gerard Mak: Fuckin blauw. Smeuïge waargebeurde politieverhalen. 2018)

< >