(1909) (stud.) iemand die veel de soos* bezoekt.
• Gewoonte wordt sterker dan de natuur. Dat ondervindt een ieder op zjjn tjjd. Laat de hardnekkigste sooslooper het door wilskracht en zelfbeheersching zoo ver brengen dat hjj in geen drie maanden een voet in dien Baechustempel zet, tien tegen één dat hjj den eersten keer dat hjj hem weer betreedt en verlaat op het uur dat vroeger voor hem gewoon was, zich onpleizierig katterig” gevoelt, terwjjl hjj voorheen van die katterigheid weinig of niets merkte, ze minstens natuurlijk vond en er zich niet door liet weerhouden een volgenden keer .misschien nog later thuis te komen, terwijl hij zich nu voorneemt als hij nog gaat, in ieder geval vroeger huiswaarts te keeren. (De locomotief, 31/05/1910)
• Gedachten van een Soosloper. (Algemeen handelsblad voor Nederlandsch-Indië, 16/01/1926)
• Veel zin om weer helemaal naar de stad te komen had hij niet, maar hij begreep dat zijn vader bij al diens bravour zich tegenover de buitenwereld toch niet helemaal op zijn gemak voelde en hij zei: “Nou goed dan. Ik ben wel geen grote soosloper, maar met z’n beiden staan we sterker tegen de overmacht dan alleen. U mag wel een dikke buidel met geld in uw zak steken, want bij één rondje zal het niet blijven. Het zal me benieuwen of mijn waarde broeder Pieter-Willem en mijn zwager Severink ook van de partij zullen zijn.” (Moeder; practisch tijdschrift voor de vrouw in het gezin. 1958/04)