(1923) (ook: scheef slagen) (Vlaanderen, inf.) stelen.
• Van mijne kant vertelde ik aan Gille 't een en 't ander over de kommèrs van Tamboer en op wat manier hij daar voor zijn eigen een cent kost scheef slaan, en ik zag aan zijn oogen dat 'm wel van zin was dat te doen. (Groot Nederland. Volume 1. 1923)
• De knechten kenden de "goede posten" en waren er vooral op gesteld om drinkgeld te krijgen; ze wisten ook waar ze van de meid een borrel, een glas bier of wijn konden “scheefslaan”. (Stijn Streuvels: Avelghem. 1946)
• Maar veel kon men in het huis van zulke eenvoudige mensen niet scheef- slaan. (Bert Decorte: Knobbelgeschiedenis. 1986)
• Ik heb een Mercedes kunnen scheefslaan. (Tom Lanoye: De schoonheid van een total loss. 1993)
• Scheef slagen: op de kop tikken, versieren. (Claire van Putten: Antwerps zakwoordenboek. 1993)
• Scheefslagen: stelen. (Jack de Graef: Het Antwerps dialect van dezekestijd tot in de 21e eeuw. 1999. 11e druk)
• Scheefslagen. ww.ov. stelen, pikken. Waar hedde da weiral schiêfgeslage, mènneke ? (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
•'Misschien viel er soms een schelletje van het een of het ander 'naast' de toonbank, maar grote hoeveelheden scheefslaan? Neen, zo was vader niet. (Philip Vanoutrive: De allerlaatste getuigen van WO I. 2011)
• Ondanks het tekort aan alles hebben zich in de gevangenis clusters gevormd van vrouwen die voor elkaar door het vuur gaan, die het beetje dat ze bezitten, of ergens scheefslaan, delen. (Simone Lenaerts: De onvervangbare. 2012)
• Het scheefslaan van een andere vent zijn vrouwmens, dat was voor hem zoiets vanzelfsprekends gelijk het zuipen van te veel pinten als ge zat wilt zijn. (Pjeroo Roobjee: De zomer van de neusbloedingen. 2013)