1) (1975) (bridge) zie tweede citaat.
• Bij open kaarten is de snit op ruitenboer eenvoudig, een niet bevredigende 50% kans. De gevolgde speelwijze neemt nog mee de extra kans op Ru. boer derde met het risico dat de ruitens scheef zitten (6/2 of minder). (Nieuwsblad van het Noorden, 12/12/1975)
• Scheef zitten. Van een kleur of een geheel spel: ongunstig verdeeld zijn voor de leider. (Toine van Hoof: Het Bridge woordenboek. 1998)
2) (19e eeuw) (Vlaanderen, inf.) gezegd van iets dat niet in de haak is of wanneer personen niet overeen komen.
• Scheef zitten, in onbehoorlijken toestand, niet richtig zijn. D.B. 't Zat gisteren avond 'en bitje scheef in 't gezelschap (men kwam niet goed overieen). 't Zit scheef met die twee mannen (ze zijn geene goede vrienden meer.) (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)