Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 11-07-2024

robbeknol, robbenknol

betekenis & definitie

1) (17e eeuw) huisknecht, bediende. Naar een personage uit Bredero's klucht 'De Spaanse Brabander'.

• Robbeknol, de Amsterdamse schooier, in dienst bij de Spaanse Brabander Jerolimo. Bredero ontleende de figuur aan de schefmenroman Lazarillo de Tormes, die in 1579 in 't Ned. vertaald was. (K. ter Laan: Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid. 1952. Tweede druk)
• Robbeknol: huisknecht, bediende. Het woord kwam in zwang door toedoen van Gerbrand Adriaanszoon Bredero (1585-1618) die in zijn toneelstuk De Spaanse Brabander een knecht opvoerde die zo heette. Robbeknol is zo'n 50 jaar in het vergeetboek geraakt. (het Vrije Volk, 25/09/1989)

2) (18e eeuw) (Vlaanderen, inf.) dik manspersoon.

• (F. Halma: Woordenboek der Nederduitsche en Fransche Taalen. 1710)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)

< >