(16e eeuw, vero.) (Barg., Vlaanderen en Zeeland) stelen; ontvreemden; afhandig maken; plagiaat plegen. O.a. opgetekend bij C. Plantijn (Thesavrvs Thevtonicae lingvae. 1573).
• Datse kelders opbreken / door een gat // cruypen Caken en preeuwen / cont ghy wel verstoort // melden… (Anna Bijns: Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen. Refereinen 1567)
• En hoe naer soecht ghy hier Admetus ossen vet, Te stelen wt de wey oft een schoon pert te preeuwen… (Jan Thiieullier: De schadt-kiste der philosophen ende poeten. 1621)
• De Estiaei en d'Oritanitae hebben eenen sekeren Theodorusinde ghemeyne schou-plaetse een statue opgherecht, met een schijve inde hand, omdat hy de schijven in 't spelen met een sonderlinghe behendigheyd yan 't Damberd wist wech te preeuwen. (Franciscus Junius: De schilder-konst der oude. 1641)
• Stekende andeen zyde dat zy preeuwen. (Cornelis Everaert in Dietsche Warande. Jaargang 1. 1855)
• Preeuwen, ter sluip ontsteelen. (Lodewijk Meijer: L. Meijers Woordenschat. 1669)
• preeuwen 3345, stelen, ontnemen, verg. Gloss. A. Bijns i.v. (Colijn van Rijssele: De spiegel der minnen. 1913)
• Preeuwen: stelen. (Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 46. 1927)
• (E.G. Moormann: De geheimtalen. 1934)
• Even alleenstaand is het reeds door Kiliaan vermelde werkwoord preeuwen dat met dezelfde betekenis wordt gebruikt te Wevelgem (West-Vlaanderen). (Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 96. 1951)
• (Aldert Walrecht: Woordenboekspel. 1991)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)