(1986) (inf.) politieauto; surveillance-wagen. Genoemd naar de vroegere bol met zwaailicht op het dak.
• We frommelden de forse zuipschuit achterin de pitwagen en hebben hem 'ter ontnuchtering ingesloten'. (Frans Kwantes & Fred Hollinga: 3.0.3. is ter plaatse. 1986)
• Ook de kroegbaas krijgt dus de ringen om en hij wordt door de bemanning van een langsrijdende 'pitwagen' afgevoerd. (Hans Brouns: Zeedijk. Ooggetuigenverslag van een buurtbewoner. 1993)
• Pitauto: politieauto. (Elsevier, 17/12/2005: Van aanlopen tot zwijntjesjager)
• De politie moet gewoon massaal in de pitauto de weg op en al patrouillerend mensen aan de kant zetten voor een blaastest. (Leeuwarder Courant, 11/05/2007)
• Binnen de minuut waren er twee politieauto's en een motorrijder ter plaatse. Binnen drie minuten was er een derde- en binnen vijf minuten een vierde pitauto ter plaatse. De dronken melder is met de bemanning van een van de pitauto's de hele buurt gaan afzoeken om de verdachte op te sporen. (de Telegraaf, 07/12/2010)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• Zoals gebruikelijk stuurde de CMK uniformdienstauto's, in het jargon pitauto's, naar het Tweede Weteringplantsoen. (Gert van Beek: Meneer Heinken, het is voorbij. 2013)
• Ik weet nog dat ik werd uitgelachen toen ik “politieauto” zei, omdat geen diender in Amsterdam dat woord gebruikt. Het is “pitauto”, naar de pit (zwaailicht) die op het dak staat. (Michiel Princen: De gekooide recherche. 2015)
• Frits posteerde de pitauto zodanig dat hij voldoende zicht had op het pand. (Gerard Mak: Fuckin blauw. Smeuïge waargebeurde politieverhalen. 2018)