Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 22-02-2021

pikstaanderig weer

betekenis & definitie

(1967) (inf.) de lente hangt in de lucht; het weer is zwoel. Meestal met de bijgedachte dat men seksueel opgewonden is. Deze uitdrukking, ontleend aan het ruwe soldatenslang (o.a. bij Salleveldt 1978), suggereert dat de dartelheid waarmee de lente wel eens geassocieerd wordt, ook het mannelijk geslachtsdeel niet onberoerd laat.

• Dat andere kind, veel aardiger. Op d'r blote kont geslagen. Vond ze niet leuk. Een paar lekkere billen. Hij vond het een pikstanderig tafereel. (J.W. Holsbergen: Zakenmensen eerlijk als goud. 1967)
• `Pikstaanderig weertje, hoor!' riep Muis. (Lennaert Nijgh: Tobia of de Ontdekking van het Masturbariaat, 1971)
• Een pikstanderig idee: ze droeg precies drie kledingstukken, waarvan één een paar schoenen, een hoopje lorren op de grond. (J.W. Holsbergen: Wimpie de naaidoos. 1971)
• We kunnen van alles maken, regen, donder, orkanen, maar lucht niet En de voortplanting van o.a. planten gebeurt via de lucht. Die van mensen trouwens ook, dan zeggen we het is pikstaanderig weer. (NRC Handelsblad, 12/06/1976)
• Ik kreeg wel eens een erectie, later ook tijdens de Mattheus Passion en bij Mahler. Pikstanderige muziek. (J.W. Holsbergen: Tussen melk en bitter. 1978)
• De jongen links van mij zei: `Warm nog, hè?' en ik wist niet of dat voor mij bedoeld was of voor de ander die mij had ingesloten. In ieder geval antwoordde deze rustig: `Ja, pikstaanderig weertje.' (Maarten 't Hart: De kroongetuige, 1983)
• Ze had een hand op zijn kuiten, omhoogkijkend passeerde haar blik zijn in satijn geëtaleerde orgaan. Pikstaanderig weer, heette dat in zijn jongensjaren. (Dimitri Frenkel Frank: Hamlet's Whisky, 1984)
• Tegen de avond wordt voor het hele land zwoel, en voor Vliegveld Zuid-Limburg zelfs pikstaanderig weer verwacht. (NRC Handelsblad, 03/08/1985)
• Pikstaanderig weer hier ... (J.A. Deelder: Modern Passé, 1988)
• Pikstaanderig klimaat: een geilmakend klimaat. (Arendo Joustra: Homo-erotisch Woordenboek, 1988, citeert Dialoog, jaargang 1967)
• Pikstaanderig weer hier, maar daar zou ik het niet meer over hebben, over het weer. (Koos Hageraats: De Knuppel in het hoenderhok: een bloemlezing polemieken. 1989)
• Mannen en vrouwen voelen zich sterk tot elkaar aangetrokken bij Hemmerechts, er hangt voortdurend iets in de lucht, het is altijd pikstaanderig weer, zo'n uitdrukking hoor je ook wel in dit verband - maar werkelijk tot elkaar komen doen ze niet ... (het Parool, 11/05/1991)
• (Wim Daniëls: Thuistaal. Het andere Nederlands. 1992)
• Pikstaanderig weer. Zwoel zomerweer. (Jaap Van Der Wijk: Lexicon van de watersport, visserij, koopvaardij, marine en bruine vloot. 1996)
• ‘Pikstaanderig weertje, hè,’ zei ooit een grote liefde tegen me. (de Volkskrant, 30/04/1999)

< >