(1915) (sold.) borrel.
• Eendracht maakt macht, en vele kleintjes maken een groote. Hebben de soldaten trek in een spatje (of een ,pieterjanus, zooals men tegenwoordig wel hoort), doch zijn zij minder goed bij kas, dan leggen zij wel geld bijeen om sterken drank te koopen, b.v. een “vierkante pot", hetzelfde als int burgerleven te Amsterdam een „vierkantje, een flesch ouwe klare van Hoppe. (de Sumatra Post, 11/03/1915)
• De borrel verheugt zich in tal van benamingen waarvan we hier de minst bekende willen noemen: diendertje, krakertje, tikkertje, pieterjanus en werklooze. (De Maasbode, 07/02/1925)
• (F.A. Stoett: Nederlandse spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden. 4de druk. 1923-1925)
• (Ewoud Sanders: Borrelwoordenboek. 1997)
• (Paul van Riel: Kroegwoordenschat. 1998)