Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 25-02-2022

over en sluiten

betekenis & definitie

(1940+) (cliché) oorspr. radiojargon om een gesprek mee af te sluiten; tegenwoordig ook als aanduiding om aan eender wat een einde te maken: een relatie bijvoorbeeld.

• Ik moet om mijn tijd denken, schipper. Ik praat maar honderd uit en straks is het „over en sluiten!" voor ik aan het eind van mijn liedje gekomen ben. (Het vrije volk, 16/10/1948)
• Begrepen, Parklaan 24. Over en sluiten. (De Zuid-Limburger, 29/06/1949)
• Goede rust en prettige' dagen aan wal. Over en sluiten. (Het vrije volk, 21/01/1952)
• Ja, goed. Nou, dag! Over en sluiten! (De Kampioen, september 1958)
• Lubbers voegde daar gisteren aan toe dat, wanneer Kaland zegt dat het onjuist is, dat ook voor hem betekent: „over en sluiten." (Nederlands Dagblad, 19/10/1991)
• Vanaf dat moment was het over en sluiten. (Kees van Beijnum: Over het Ij. 2014)
• ‘Over en sluiten.' 'Succes. Over en sluiten.' (Hendrik Groen: Een kleine verrassing: Of hoe Hendrik en Evert zich in de nesten werken. 2019)

< >