Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 23-02-2025

opsodemieteren

betekenis & definitie

(1946) (plat) weggaan; ophoepelen. Voornamelijk imperatief: sodemieter op!

• Sodemieter op sikreet! (H. van Aalst: Onder martieners en bietsers. 1946)
• Ópsoodemietere, er vandoor gaan. Soodemieter óp!, maak dat je wegkomt! (S. Keyser: Het Tessels. Inleiding, vocabulaire en teksten. 1951)
• Als ik zeg sodemieter op en jij sodemietert niet op, dan ken je wat meemaken! (W.F. Hermans: Paranoia. 1953)
• In jouw plaats zou ik hem vertellen dat hij voorgoed opsodemieteren kan. (Hubert Lampo: De komst van Joachim Stiller. 1959)
• Sodemieter nu op met je gore vrouwenlucht hier in de buurt. Ik ruik dat je ongesteld bent. (Jan Wolkers: Serpentina's petticoat. 1961)
• ‘Niks te vragen hier,’ schreeuwt Wim. ‘Opgesodemieterd jullie!’ (Harry Mulisch: Voer voor psychologen. 1961)
• ‘Sodemieter op naar je baas,’ zei Eric gesmoord… (Jan Wolkers: Kort Amerikaans. 1962)
• Ik zei: vuile flikker, wil je wel eens gauw opsodemieteren? (Johan Fabricius: Jongensspel. 1963)
• Donder op, zeg ik. Wie zijn schaduw kwijt is, zal binnen drie dagen sterven. Wel, is het me niet juist daarom begonnen? Sodemieter op! (Pieter Reeuwijk: De kwerulant. 1964)
• We kunnen u toch niet helpen, waar dan ook mee, en hopen maar dat u zo snel mogelijk opsodemietert. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• Ga naar bed of sodemieter op… (Max Dendermonde: Een blauwe maandag op aarde. 1965)
• Het wordt tijd, dat ze opsodemieteren. (Gerard Reve: Nader tot u. 1966)
• Vuile slijmerd, sodemieter op. (Rinus Ferdinandusse: Zij droeg die nacht een paars corset. 1967)
• ‘Opsodemieteren,’ sprak hij. ‘En gauw...’ (Remco Campert: Tjeempie! of Liesje in luiletterland. 1968)
• Sodemieter op naar dat studentencorps van je. (Arie B. Hiddema: Dag heer. 1970)
• 'Non! Sodemieter op!' schreeuwde Toni... (Hugo Claus: Het jaar van de kreeft. 1972)
• Zo. En sodemieter nou maar op. (Johan Fabricius: Het portret. 1974)
• ‘Opsodemieteren jij!’ riep iemand dreigend. (Max Dendermonde: Vaarwel plumpudding, cognac en sigaren! 1974)
• Waarom sodemieter je dan niet op. (Jan Arends: Ik had een strohoed en een wandelstok. Verhalen. 1974)
• Sodemieter op uit mijn kop. (Hans Plomp: In de buik van moeder natuur. 1976)
• Sodemieter gauw op! Ik een Jood? (Jan Cremer: Sneeuw. 1976)
• Dat hij zomaar zijn broek kon laten zakken en op het strand gaan zitten schijten. Vlak bij je. Wachtte niet tot je een eind opgesodemieterd was. (Jan Wolkers: De kus. 1977)
• Ik kon opsodemieteren en ik kon zelfs een mes in m'n donder krijgen. (J.W. Holsbergen: Tussen melk en bitter. 1978)
• Ach, sodemieter op, aan jou heb ik ook niks... (Jan Wolkers: De doodshoofdvlinder. 1979)
• Als de moffen nou maar gauw opsodemieteren, zegt hij tegen Ko, de bissenis gaat hard achteruit. (Hermine Heijermans: Leven met eros. 1979)
• .... maar tevens zo bid ik tot God, maak dat Guus Luijters dan nu voorgoed is opgesodemieterd uit de Nederlandse letteren... (Jeroen Brouwers in De Nieuwe Revisor. 1980)
• Opsodemieteren kan je, griezel. (Hoge hakken, echte liefde. Film van Rob Houwer. 1981)
• Als het een aantrekkelijk wijf was, kreeg ze daar ook weer een beurt, of werd de boel in beslag genomen en kon ze opsodemieteren. (Jan Cremer: De Hunnen. 1983)
• Sodemieter op man en laat mij met rust. (Tessa de Loo: De meisjes van de suikerwerkfabriek. 1983)
• Sodemieter op, kouwe kakker... (Bouke Jagt: Bij de gratie Gods. 1985)
• Eruit. Opgesodemieterd! (Gerrit de Zeeuw: Zwarte lucht. 1989)
• Alles voor niks geweest. Dus, opgesodemieterd. Jij gaat het huis uit. (Gerrit Krol: Omhelzingen. 1993)
• 'Hé, Jantje, mot je wat?' 'Nee, ik mot niks, opsodemieteren met die bende.' (HP/ De Tijd, 13/10/1995)
• Het zou me aangenaam zijn als ze nu opsodemieterde. (Frans Pointl: De hospita’s. 1996)
• … opsodemieteren jij, gauw, gauw, gauw, had hij geschreeuwd… (Kees ’t Hart: Blauw Curaçao. 1996)
• Eruit. Opgelazerd. Opgesodemieterd. (Jean-Paul Franssens: Zuiderkerkhof I. 1997)
• Had je geen schaamte te verbergen, zou je mij al lang voor het blok hebben gezet: me laten betasten of opsodemieteren. (Lulu Wang: Het tedere kind. 1999)
• Het kabinet-Lubbers ii – sodemieter toch op met die zooi! (Robert Anker: Hajar en Daan. 2004)
• En nu opgesodemieterd! (Jan Siebelink: Knielen op een bed violen. 2005)
• ‘Nu opsodemieteren, jongens, anders krijg je een echte pleurisklap voor je kanis,’ zegt hij dan … (Astrid van der Star: Van lief naar lef. 2007)
• En riep dan: ‘Nu snel opgesodemieterd! Jij hebt een eigen leven om naar de knoppen te helpen!’ (Pieter Waterdrinker: Montagne Russe. 2007)
• ‘Opgesodemieterd!’ zei Ad Rijnen. (Marcel van Roosmalen: Het is nooit leuk als je tegen een boom rijdt. 2011)
• 'Opgesodemieterd,' hoorden ze een stem zeggen. (Hans Vervoort: Weg uit Indië. 2012)
• Ik riep, jij vuile hond, ga van mijn land af. Opgesodemieterd. (Rob Zijlstra: Bevroren grasland. 2013)
• Mijn vrouw moet opsodemieteren, dát is de oplossing. (A.H.J. Dautzenberg: En dan komen de foto’s. 2014)
• Dat schreeuwen werd uiteindelijk zo irritant dat zowel Bob als Ex zei: of naar de psychiater, of opsodemieteren. (Thomas Acda: Onderweg met roadie. 2015)
• Opsodemieteren met je hoofd en je lach en je wespenwenkbrauwen. (Stella Bergsma: Pussy album. 2016)
• Tijdens een wielerevenement in Roosendaal riep hij vanaf het podium: ‘Nu ga ik iets zingen over de zogenaamde elite; als die hier ook is, kan die beter opsodemieteren.’ (Marcel Groenewegen: Armand. En nou ik. 2016)
• En sodemieter vooral ’s ochtends vroeg op met je moderne koffiebedenksels! (Hans Dorrestein: Het rimpelperspectief. 2018)

< >