(18e eeuw) (Barg. en euf.) sterven. Eigenlijk: een boodschap gaan doen. 'Volgens sommigen Rotterdams en een verbastering van Crooswijk. Hij is om kroosjes.' 'Iemand om kroosjes helpen': iemand doden.
• (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal. 1858-1862)
• Hij is naar Palermo. Hy is naar kapitein Jas. Hij is om zeep. Hij is om kroosjes. (De Navorscher. 1859)
• ... maar omdat wij gaarne Engeland om kroosjes zouden helpen. (Johannes Hendrik Been: Het keezenboek. 1900)
• Kroosjes: om kroosjes gaan: verdrinken. Ook sterven in ‘t algemeen. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• .... en ze hadden een uitgesproken voorkeur voor drama's waarin baronnen en graven elkaar om kroosjes hielpen. (Herman van Kuilenberg: In Rotterdam ben ik geboren: Jeugdherinneringen van Leen Riemers. In samenwerking met Arie Pleysier. 1967)
• krôôsies, om - chaan, om kroosjes gaan, sterven. Men beweert dat de uitdr. uit Rotterdam komt en een verbastering is van naar Crooswijk gaan. Crooswijk is de eerste Rotterdamse begraafplaats. (A.P.M. Lafeber: Het dialect van Gouda. 1967)
• Zo heb ik geleefd, zo ben ik pas lang na het leven om kroosjes gegaan : door de Dood te behoeden voor de dood, de afgrond. (Ivo Michiels: Ondergronds bovengronds, Volume 5. 1991)
• Een stom kiekje, alsof je daarvan om kroosjes gaat. (Maarten 't Hart: Lotte Weeda. 2004)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)