(19e eeuw) (inf.) niet veel bijzonders; niet veel zaaks. Soep wordt vaak als iets minderwaardigs beschouwd.
• Soeps. Met veel soeps =r niet veel bijzonders iets waarop men niet trotsch behoeft te zijn. Amst. (Onze Volkstaal. Deel 1. 1882: Zaansche woorden en uitdrukkingen)
• Soep, soep. Niet veul soeps, niet veel zaaks. 't Js déér 'n soepie, het is daar een rommel. (S. Keyser: Het Tessels. Inleiding, vocabulaire en teksten. 1951)
• ‘Da's niet veel soeps, Jaap,’ zei de leraar. (Lizzy Sara May: De parels van het parlement. 1960)
• Eerst tracht hij zich te herinneren wat hij in ogenblikken van grote vervoering tegen vrouwen zegt, maar dat is niet veel soeps. (Remco Campert: Het gangstermeisje. 1965)
• (G.J. Boekenoogen en K. Woudt: De Zaanse volkstaal. 1821-1971)
• Veel soeps had het in ieder geval niet kunnen wezen. (J.M.A. Biesheuvel: In de bovenkooi, 1972)
• Toch kon zij zich niet weerhouden na te denken over de vraag in welk van die vier hotels Parel nu eigenlijk met Van Zeerijp had gezeten. Misani? Met Etagendusebe? Was niet veel soeps. (W.F. Hermans: Uit talloos veel miljoenen. 1981)