(1904) (scheldw.) vuil, onzindelijk iemand; smeerpoets. Meestal gezegd van een kind.
• Moddereend v. z. n., vuil kind. (C. Breuls: Vademecum handelend over Maastrichtsch dialect. 1914)
• Moddereend (smeerpoets). (De Volkskrant, 14/09/1970)
• Maak dat je van onder mijn ogen komt, moddereend. Smerig stinkend strontvarken dat je bent. (Ludo van Eck: Zo was het in Mauthausen. 1985)