(19e eeuw) (zeem.) ik geef mijn werk niet uit handen. Bremer verbastering van breeuwer.
• Bremer, (Mijn vader was geen - d.w.z. ik geef het werk niet uit mijne handen: ik doe het zelf. Hier bremer = breeuwer, de man die de naden van van het schip met werk dichtstopt; dus werkelijk de man, die het werk uit zijn handen geeft. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Mijn vader was geen breeuwer. (Wel verbasterd tot „geen Bremer”.) Ik geef mijn werk niet uit handen. (F. Kerdijk: Alles wel aan boord. Spreekwoorden en zegswijzen ontleend aan het Nederlandse zeewezen. Derde herziene druk. 1946)