Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 23-11-2024

vijf geboden

betekenis & definitie

(1870) (inf.) de (vijf) vingers; de vlakke hand. 'Iemand z'n vijf geboden op z'n gezicht leggen': iemand in het gelaat slaan met de vlakke hand. Vgl. de tien geboden.

• De vijf geboden iron. voor: de vijf vingers, de (geheele of vlakke) hand, in de zegsw. : de vijf geboden gebruiken, de heele hand bezigen. (L.W. Schuermans: Algemeen Vlaamsch Idioticon. 1870)
• Ik zal mijn handen eens op uwe kaken leggen: mijn vijf geboden. (Amaat Honoraat Joos: Schatten uit de volkstaal. 1887)
• De vijf geboden, de hand. D. B., R. As ge nie' en zwijgt, dan zal ek oe mijn geboden is op oe' gezicht leggen. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1903)
• Handen en vingers: Poten, vetpoten, vetklauwen. De vingers zijn de vijf geboden, de fikken, de pollevieén. (Jack De Graef: Het Groot Woorden- en Liedjesboek over het Antwerps dialekt. Vierde aangevulde druk. 1981)
• Vijf geboden. samenst. vijf vingers van de hand. Blèft mé-j-a vaaf geboude-n-ööt da-d-eite! Ik hem mane kam vergeite, mar 'k hem nog altad man vaaf geboude. (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
• (Richard Cress: Petjoh. Woorden en wetenswaardigheden uit het Indische verleden. 1998)
• (Jack de Graef: Het Antwerps Dialect van dezekestijd tot in de 21e eeuw. 1999)

< >