(1940+) (wielr.) scheldwoord voor een Italiaan, meer bepaald een Italiaanse renner. Varianten op spaghettivreter. Het woord ‘macaroni’ werd in het Nederlands al opgetekend in 1778.
• Gelukkig zijn er twee renners geweest om de schittering van de Italiaanse massa-zege ietwat te temperen: Kübler over wie we zo pas spraken, en onze landgenoot Rik van Steenbergen! Zij alleen waren opgewassen tegen de ‘macaroni’s’. (‘t Vrije Volksblad, 08/07/1949)
• Ja, da's onze vrind Pergoli, de Italiaan!’ riep Stunt uit. ‘Haastige spoed is zelden goed, macaroni-eter! (Constant Butner: Sportvliegers rond de wereld. 1958)
• 'We zullen het vandaag niet gemakkelijk hebben met onze macaroni,' voorspelde Lucien, toen ze voor de laatste etappe aan de meet kwamen. (Jan Cornand: Gouden Lucien Buysse. 1976)
• Sommigen hadden aan elke pols vijf, zes horloges. Net struikrovers, en toen hebben we gezegd: we geven ons toch niet aan die macaroni’s – ‘macaroni’s’ zegt hij, niet ‘spaghetti’s’ of ‘spaghettivreters’ – over, daar hebben we geen zin in. (Sytze van der Zee: Potgieterlaan 7. 1997)
• Ze wonen in de buurt van Lecce, toevallig niet ver van het dorp waar zijn ouders ooit wegtrokken om, aanvankelijk, in Limburg in de mijnen te gaan werken en er de ‘macaroni’s’ te worden die ze eigenlijk hun hele leven voor de Belgen zijn gebleven. (Marc Reugebrink: Het Belgisch huwelijk. 2014)
• Met macaroni zijn er veel minder van zulke samenstellingen. De macaronivreter is er eentje; dat is net als de spaghettivreter een benaming voor een Italiaan. (Wim Daniëls: Koken met taal. 2018)