Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 21-02-2024

maar niet heus

betekenis & definitie

(1917) (Ned.) gezegd om aan te geven dat een tevoren gedane mededeling (soms ook een gebaar) niet serieus bedoeld of onwaar is.

• ‘Puh,’ lacht Henk, ‘dan heb ik toch nog altijd m'n oude, die gemaakt kunnen? En dan zet ik deze weer netjes voor jou weg. Of ik kom voor zestig spie naar Haarlem, m'n eigen schoenen weer opeisen. Maar niet heùs!’ (Theo Thijssen: Het taaie ongerief. 1932)
• Vind je het prentje niet aardig? Bob beweerde, dat Gesien op dat schattige vrouwtje lijkt, ‘maar niet heus,’ zei hij er kwajongensachtig achteraan. (Cissy van Marxveldt: Op eigen benen. 1950)
• Wij hebben de beste ingenieurs, de beste boekhouders, de beste spoorwegen, de beste kranten, het beste onderwijs etc. Ik weet dat wel. Maar niet heus. (Hollands Weekblad. Jaargang 1. 1959-1960)
• ‘Welnee, meisje.’ Ik kuste haar op de ongecontroleerde huilmond. Welnee, ik zou zo eeuwen door kunnen gaan, maar niet heus. (Hans Vervoort: Heden mosselen, morgen gij. 1973)
• Hanna draaide zich om: ‘Voel je je beter?’
‘Fantastisch, geweldig, in de zevende hemel maar niet heus,’ antwooordde Coby slaperig. (Mensje van Keulen: Van lieverlede. 1975)
• Met de vingers de mondhoeken omhoog duwen tot namaakgrijns: wat leuk, maar niet heus. (Herman Pieter de Boer: Nederlands gebarenboekje. 1980)

< >