(1913) (ook: vertel dat je grootje) (inf.) dat geloof ik niet.
• Weet je, in de Mid dellandsche zee voeren we tusschen heele. scholen sardientjes! No. 2.: — Maak dat je grootje wijs, die kunnen toch niet zwemmen in zulke zware blikken doosjes. (Rotterdamsch nieuwsblad, 22/03/1913)
• Your —mother, maak dat je grootje wijs. (K. ten Bruggencate: Engelsch-Nederlandsch. 1921)
• Maak dat je grootje wijs ! Je bent altijd een zuiplap geweest, ... (Henriette Brey: Priesterstrijd. 1944)
• Kabouters zeggen namelijk nooit: „Maak dat je grootje wijs", want grootvadertjes zijn het allemaal. (W. van den Boogaard: De oude wijze kakatoe: Indonesische sprookjes. 1948)
• „Als je maar goed begrijpt dat je het aan vader te danken hebt dat ik geen maatregelen neem", zei Berend met nauwelijks ingetoomde drift. „Maak dat je grootje wijs. (Ab Visser: De valstrik. 1959)
• “Vertel dat je grootje,” antwoordde ik in mijn beste Frans, daarbij achterom wijzend naar de tank die een groot kanon op ons gericht hield. (Jan Luitzen: Max Tailleur. Mijn leven was geen mop. 2010)
Gepubliceerd op 21-07-2020
maak dat je grootje wijs
betekenis & definitie