Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 15-08-2023

luchtklapper

betekenis & definitie

(1906) (Barg.) bovenhuis.

• Luchtklapper: bovenhuis. (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• Maar zullie, voorzichtig als gare rotten, vroegen me 't naatje van de kous af: van hoe de sluiting was aan de deur? en of er een tuimelraam was? en de dikte van de winkelruit? en hoeveel man d'r in huis piepten 4) ? en of de luimkitten in 't onderhuis waren of in de luchtklapper? (Algemeen Handelsblad, 25/08/1909)
Eergisteren, vertelde de Bul, was hij onverwacht nog in zijn luchtklappertje gestapt,.... temee een nest vuile honden!.... (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 1. 1912)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• (Henry Roskam: Boeven-jargon. 1948)
• (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

< >