Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 15-12-2023

libellemeester, libelmeester

betekenis & definitie

(15e eeuw) (vnl. te Utrecht) raadslid dat een rapport moest uitbrengen over een rechtszaak.

• Ook had men destijds “banne- of libellemeesters" (libelmeesters), ook enkel banmeesters geheeten. (De Navorscher. 1879)
• Libelmeester, einde der 15e eeuw te Utrecht, raadslid, aangewezen tot het uitbrengen van rapport over eene rechtszaak, die door ‘remissio libelli’ van het geestelijke gerecht bij den raad is aanhangig gemaakt; van libel, boekje, klein geschrift, van 't latijnsche libellus, verkleinwoord van liber, boek. Remissio libelli is overgave van eene schriftelijke aanklacht, waarbij hij, die een proces wil instellen, zijn eisch omschrijft. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Het Groot Placaatboek van Utrecht noemt Henrick van Gent onder de burgemeesters van 1471, 1477; ook nog in 1486, doch hier alleen met de toevoeging van Rixtel, die elders ontbreekt, b.v. in het volgende jaar als schepen (gelijk al vroeger ook als raad) en als libelmeester. (P.J. Blok, P.C. Molhuysen: Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3. 1914)
• Libellemeester. libel-, -meister, znw. m. Een raadslid aangewezen tot het uitbrengen van rapport over eene rechtszaak, door het geestelijk gerecht bij den raad aanhangig gemaakt. (J. Verdam: Middelnederlandsch handwoordenboek. 1949)
• Libellemeester: notulist, griffier (Middelnederlands). „Libelle" stond voor: klein geschrift; via het Oudfrans komt het van het Latijnse libellus, verkleinvorm van liber: boek. (Het vrije volk, 05/06/1989)

< >