Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 25-02-2024

kuipertjesmaandag

betekenis & definitie

(19e eeuw) (Ned. Vlaardingen) uitgaansdag; dag dat er niet gewerkt maar gedronken wordt.

• Kuipertjesmaandag, zst. m. Uitgaansdag, even als Crispijnsdag voor de schoenmakers. (Noord en Zuid. Jaargang 3. 1880: Het dialect te Vlaardingen)
• Eens bezocht hij een weduwe. Het was Maandagmiddag. Kuipertjes-Maandag. Oud-Vlaardingers kennen dat wel. Dominé wil zijn voeten onder de tafel uitstrekken, maar daar is iets. Hij kijkt. Daar ligt een jongen van 18 jaar zijn roes uit te slapen. Kuipertjes-Maandag! Kerel! moet jij niet voor je Moeder werken? (N.C.G.O.V. 1881-1931)
• De tijden zijn veranderd sinds 1892, toen men juist in Vlaardingen nog zo goed wist wat „kuipertjesmaandag” was, nl. de dag, dat er door de kuipers niet gewerkt maar gedronken werd. (De volksbond; orgaan van de Vereeniging tegen Drankmisbruik, 01/12/1960)
• Eén woord wil ik hier nog speciaal onder de aandacht brengen: kuipertjesmaandag, bij Stolk met de betekenis ‘uitgaansdag, even als Crispijnsdag voor de schoenmakers’. We krijgen hieruit de indruk dat met kuipertjesmaandag een speciale maandag in het jaar bedoeld wordt; in ieder geval was Crispijnsdag zo'n speciale dag, nl. 25 oktober, de dag van de heilige Crispinus en Crispinianus. Als dat juist is, ligt een associatie met koppermaandag (ook kopperkensmaandag) voor de hand: ‘de maandag na Driekoningen, alom feestelijk als gildefeest gevierd, vooral bij de letterzetters en boekdrukkers’ (zie WNT onder koppermaandag). Moeten we kuipertjesmaandag als een soort volksetymologische klankvervorming van koppertjesmaandag opvatten? De toepassing kan later ruimer geworden zijn in die zin dat iedere maandag bedoeld kon zijn. Zo leeft het woord in mijn herinnering voort: kuipertjesmaandag houden ‘de lijn trekken’, zoals de kuipertjes het op maandag, met nog een hele week in het verschiet, het rustig aandeden. (Taal en Tongval. Jaargang 46. 1994)

< >