Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 24-10-2022

kapsonesbak, kapsonesgast, kapsoneslijer

betekenis & definitie

(1922) (inf.) opschepper, iemand die het hoog in zijn (haar) bol heeft. Kijk ook onder kapsones*. Varianten: kapsonesmadam, kapsonesmaker, kapsonesmannetje, kapsonestrut, kapsoneswijf.

• De bazige strengheid van den stekeligen dasert en kapsonesgast broer Jan, verachtte hij fel, omdat de kleffert zijn vader bespotte en kleineerde in moeder's oogen. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Kapsonesmadam: vrouw met veel drukte op haar lijf. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Kapsonesmaker: opschepper. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Nadoen, kapsjoneslijer! (Willem van Iependaal: Lord Zeepsop. 1937)
Moet je ze horen praten onder elkaar: echte kapsonesgasten, hoor! (Jan Mens: Koen, 1941)
• 'Kapsoneslijer,' schold hij bot. (Jan Mens: Er wacht een haven, 1950)
• Heel rustig - het hoofd schuin omhoog: de capsoneslijer - draaide hij zich bij een patrijspoort nog eens om en zwaaide met de tas die op zijn tas van vroeger leek, al was die maar van plastic geweest. (Henk van Kerkwijk: Tot de aanval. 1968)
• Alle inwoners van de hoofdstad weten dat zij, bij het schenden van deze code, als 'kapsoneslijer' zullen worden behandeld. (Simon Carmiggelt: Mijn moeder had gelijk. 1969)
• Smerig stelletje kapsoneslijers. (Ben Borgart: Blauwe nachten. 1978)
• Mooie vrienden zijn jullie, nog te beroerd om met een ouwe makker wat te gaan drinken. Kapsoneslijers! (Peter Andriesse: Desperado's. 1981)
• Dat Ronald een hol vat is, een kapsoneslijer met z'n theeceremonie, z'n gulden entree voor de poëzie-avonden, z'n zen en z'n baard zonder snor. (Bert Hiddema: Scheuren in het asfalt. 1985)
• Straks denken ze: 'wat een kapsonesbak, die wil het graag over zichzelf hebben'. (HP/ De Tijd, 04/06/1994)
• Ik zuip. En daarbij kan ik je melden dat ik in de beste traditie van de kapsoneslijder dweep met de dood. (Nanne Tepper: De eeuwige jachtvelden. 1995)
• Aan kapsoneslijers heeft de Ridder in de Orde van Oranje Nassau geen behoefte. (Nieuwe Revu, 09/09/1998)
• Kapsoneswijf. Met haar dikke reet. (Kees Van Beijnum: De oesters van Nam Kee. 2000)
• In de etalages van de boekhandel hebben ze altijd mijn boeken liggen. Niemand vindt me daar een kapsoneslijer of een opschepper. (Theodor Holman: Het blijft toch familie. 2001)
• Kapsonesmannetje, opschepper. (Jan Berns & Jolanda van den Braak: Amsterdams. Taal in stad en land. 2002)
• Iedereen moest iets van je en als je niets wist te zeggen werden ze gelijk voor 'kapsonestrut' uitgemaakt. (NRC Handelsblad, 31/01/2003)
• Het is een heel ander slag mensen. Kapsoneslijers, kakkers. Ze mengen niet. Ik zeg maar: van boven bont, van onderen stront. (Vrij Nederland, 23/08/2003)
• Want wat dachten die kapsoneslijers uit Hilversum wel, die klootzakken, omdat wij geen homo’s waren en niet met hen het bed in doken, hadden ze schijtmaling aan ons. (Jos Palm: Oerend hard. Het onmogelijke høkersleven van Ben Jolink. 2005)
Terwijl ik sta te gillen dan mijn pop is gepikt, krijg ik een harde duw van een jongen met de woorden ‘Stomme kapsonestrut’ en lig ik languit op straat. (Astrid van der Star: Van lief naar lef. 2007)
• Laat Ivan met die kapsonestrut de pest krijgen! (Pieter Waterdrinker: Montagne Russe. 2007)
• Ze heeft geen hoge pet op van Appies nieuwe relaties, die ze betitelt als ‘kapsoneslijers’. (Geertje Bos: Baantjer alias De Cock. 2008)
• ‘Rijke kapsoneslijer,’ bromt Freddy. (Sjanti Mahabier: De Keizer van Rotterdam. 2009)
• Kan wezen, maar Stevens is niet gek. Die ontslaat een doorgewinterde steenzetter niet voor zo’n kapsoneslijer. (Catalijn Claes: Steenzetters. 2013)
• Ik dacht echt dat die kapsoneslijers tot bedaren waren gekomen toen we bij de vriezer aankwamen. (Marjoleine Tel: Campinggeluk. 2014)
• Wat is de Amsterdammer? ‘Een neerbuigende kapsoneslijder,’ hoor ik u denken. Ten eerste is dat niet waar, en ten tweede neem ik niets aan van een boerenlul die Yvon Japsers nodig heeft om überhaupt te kunnen krikken. (James Worthy: Mottenballen voor de ziel. 2016)
• Ik mag natuurlijk niet generaliseren, maar Fransen zijn kapsoneslijers die nog steeds niet kunnen verkroppen dat hun aanstellerige getsjilp geen wereldtaal meer is. (Sylvia Witteman: Thuis mag ik niet zeuren. 2016)
• Om wat tegengas te geven aan het populaire adagium ‘Amsterdammers zijn kapsoneslijers die denken dat er geen leven is buiten de grachtengordel’ zoek ik graag de randen van de stad op, per fiets, om de arme ijsbeertjes niet nog verder op te warmen. (Sylvia Witteman: Jullie zijn zelf gek. 2017)
• ‘Kapsoneswijf,’ hoorde ik een van de meisjes zeggen. (Judith Visser: Zondagskind. 2018)

< >