Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 13-09-2020

kakragger

betekenis & definitie

(1984) (scheldw.) homoseksueel persoon. Syn.: aambeienbeffer*; achterlader*; achteropwerker*; anuscoureur*; billenartiest*; bilnaadpiraat*; binnenvaartschipper*; bruinduiker*; bruinwerker*; chocodipper*; chocoladeridder*; darmklimmer*; duwbak*; gatracer*; holbewoner*; holtor*; kersenlikker*; kontbewerker*; mestkever*; ridder* van de bruine ster; rugartiest*; spinaziestamper* enz.

• Kakragger, kakstoter: homosexueel. (Kristiaan Laps: Nationaal scheldwoordenboek. 1984)
• Sooitje kutkoters is dat fleme? Hebbe jullie je jeugd doorgebracht in de pastorie stelletje misdienaars! Het lieftste zou je zo weer `n jurrekie andoen met niks eronder! Zo`n beeld dat op je netvlies staat as je voor de zoveelste keer neuken intikt. Kakraggers! Allemaal! En dat ruig vinden. In de warmoesstraat ja! Of denk je dat je ken schokkeh as zegt waar die plasser van je allemaal inpast? (www.volkomenkut.com, 13/01/2003)

< >