(18e eeuw) (inf.) uitvlucht; verzonnen boodschap.
• Verder uitte hij zijn ergenis over de vele „kakboodschappen”, waarmee het hoofd henu inde klas lastig viel en sprak ook uit, dat het hoofd alleen in de gang mocht komen als hij naar de plée moest. (De Bode, 18/10/1918)
• kakboodschap (18de eeuw), een verzonnen boodschap... (F.A. Stoett: Nederlandsche speekwoorden en gezegden. 1923-1925)
• Het was natuurlijk een kakboodschap, Griet overviel haar om na te gaan of ze niet bij Volkert in de bedstee was gekropen. (Frederik Pieter Groot: Als het getij keert. 1967)
• Het woord kakzwijm kan de betekenis ‘lichte bezwijming, flauwe bezwijming’ ook hebben gekregen omdat ook kak in samenstellingen vaak ‘slecht, onecht’ betekent, bv. kakboodschap ‘verzonnen boodschap’, kakbedril (Zuid-Beveland), kaknaaister, kakkepeis ‘prulvrede’.(Biekorf. Jaargang 109. 2009)