Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 12-08-2021

wegflikkeren

betekenis & definitie

(1979) (inf.) weggooien.

• Nu, zoiets kon ik ook wel verzinnen, vond ik, en teleurgesteld heb ik die nieuwe medicijnen weggeflikkerd. (Gerrit Krol: De t.v.-beha. 1979)
• Maar gelukkig hebben we „dat boekje" nog steeds niet „weggeflikkerd '. (Leeuwarder Courant, 22/04/1980)
• Laat ik die schetsen eigenlijk ook maar wegflikkeren, dacht hij.... (Ben Borgart: Levend Cargo. 1983)
• Wegflikkere, w.w. Wegsmijten. (Jan Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• Ik ben gelijk naar de kapper gegaan en heb die bontjas weggeflikkerd. (Joep van Deudekom: Echt een aanrader. 2009)
• Alsof de lerares die tekeningen na de les niet gewoon zou wegflikkeren. (Salomonica de Winter: Achter de regenboog. 2014)
• Ik heb twee dozen weggeflikkerd omdat de fipronil er van onderen uit droop. (Peter Buwalda: De kleine voeten van Lowell George. 2017)
• Op de academie hebben nog een tijd wat dingen van me in het maga zijn gestaan, uit mijn jaren daar. Die hebben ze bij een verhuizing weggeflikkerd. (Atte Jongstra: De Aardappelcentrale. 2019)

< >