Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 29-05-2025

iemand in de boot nemen

betekenis & definitie

(1948) (inf.) iemand bedriegen. Mogelijke herkomstverklaring onder citaat 1956. Zie ook: de boot ingaan.

• (z.h.) in de boot nemen, bedriegen; in de boot gaan: bedrogen worden. (Henry Roskam: Boeven-jargon. 1948)
• Nauw verwant met de Aernoutsbroeders waren de gezellen van de Blauwe Schuit. Vele geleerden hebben zich er het hoofd over gebroken, wat die Blauwe Schuit toch wel geweest kan zijn. Volgens dr Enklaar die zich uitvoerig met deze onderwerpen heeft beziggehouden, was het een rijdend schip, een carnavalswagen. De gezellen van de Blauwe Schuit waren dus carnavalsbroeders, feestvierders, doorbrengers. Sommigen zien in de Schuit een herinnering aan het Germaanse zonneschip, anderen aan de ark van Noach, weer anderen verklaarden het als een parodie op de kerk. De uitdrukking 'iemand in de boot nemen' gaat wellicht op de Blauwe Schuit terug. Wie mochten erin meevaren? Jacob van Oostvoorne vertelt het ons in een oorkonde uit 1413: ridders en jonkers, die hun bezit naar de lommerd brachten; geestelijke heren, die de renten van hun kloosters verpandden en de opbrengst verbrasten met schone vrouwen; meisjes, die 'met sinte Joris-vissop waren begoten,' d.w.z. niet afkerig, waren van minnespel; jonge vrouwen, die met een bejaarde echtgenoot zaten opgescheept, allen waren welkom in de Blauwe Schuit. (Het vrije volk, 19/10/1956)
• Want kijk eens hier, zo'n oude daar heb ik geen lust in en met iets jongs word je toch zwaar in de boot genomen. (Simon Carmiggelt: Haasje over. 1957)
• Op straat kwam ik een ouwe jongen tegen van het korps, die zei: ‘Laat je niet in de boot nemen Klaas! Ze hebben wat tegen je, dat ze niet durven zeggen!’ (Willem Wittkampf: Nader bericht ontbreekt. 1963.)
• ‘Heeft ze mij in de boot genomen,’ snauwde ze, ‘waarom zou Silvia dat doen? (Ab Visser: Het kind van de rekening. 1969)
• Ze zullen die ouwe Zelewski toch niet in de boot hebben genomen, Friedolien? (Louis Ferron: De kreisnijder van Fichtenwald. 1976)
• Gisterochtend om half vijf begreep ik dat hij mij mooi in de boot had genomen en mij nu wilde opzadelen met hun werk. (Wim Kan: De dagboeken 1968-1983. De televisietijd. 1989) (geschr. 1975)
• Je hoorde ze denken: Hoe moeten we die ouwe knar nou in de boot nemen. (Joop Waasdorp: De verhalen. 1989)
• Later heb ik uit wraak heel wat van die gasten in de boot genomen met allerlei andere nepschore. (Haring Arie: De Sarkast. 1990)
• (Jan Berns: We zien wel waar het schip strandt. 1991) p. 22

< >