(W.O. II) (Ned. scheldw.) N.S.B'er. Houzee* was een N.S.B-groet.
• De N.S.B.ers hebben de taal verarmd, doordat thans een aantal woorden niet meer met goed fatsoen gebruikt kan worden (kameraad, leider, kamer, gilde, enz.). Zelf ontvingen ze van het volk de schone namen van farizeeër, schooier, driehoeksman, houzeeër, houzemelaar, landverrader, getekende, uitgesteld lijk; ze werden aangeduid als iemand van 't handje of van de club, niet goed of verkeerd. Ze hebben ons volk geërgerd met hun leiders (boeren-, buurtschaps-, vormingsleider, enz.), de arbeidsdienst met zijn opper-, hoger- en lager kader, kampcommandanten en hoofdleidsters, waaronder de rangen van hopman en onderhopman, hoofdarbeidsleidster, stafleidster, stafkernleidster, adspirant-hopvrouw, enz. Het volk noemde een jongen van de arbeidsdienst een Koenraad, zoals men ook van een Quisling sprak, van Darlan en darlannen, van Mijnheer Jansen (Hitler) en Jan Hagel (een landwachter). (De Nieuwe Taalgids. Jaargang 38. 1945)