(1971) (inf.) het kan me niks schelen. Syn.: het zal mij aan m'n reet (kont) roesten.
• ‘Dat zal me een rotzorg wezen,’ zei ze. (Simon Carmiggelt: Gewoon maar doorgaan. 1971)
• Die deed waar hij zin in had, en het was hem een rotzorg wat de mensen ervan zeiden, of ze het zagen. (Miep Diekmann: De dagen van Olim. 1971)
• Maar dat zal de duif die allang de berg Tabor mijdt als de pest, een rotzorg zijn. (Kees Simhoffer: Een geile gifkikker. 1973)
• Hanna, laat alles je een rotzorg wezen. (Mensje van Keulen: Van lieverlede. 1975)
• 'Oh,' zei De Bruin en probeerde te begrijpen hoe je die mondvol in dat beest kon veranderen, het zou hem trouwens een rotzorg wezen. (Marijke Höweler: Van geluk gesproken. 1983)
• Op die bloemlezing zèlf heb ik geen, dan loffelijk, commentaar, — maar ook dat moge je verder een rotzorg wezen. (Jeroen Brouwers: Kroniek van een karakter: 1976-1981. Gepubl. 1986)
• Ik zag hem denken: misschien bestaat dat hele dorp niet meer, maar dat zal mij een rotzorg wezen. ... (F. Springer: Quissama: een relaas. 1986)
• Het zal me een rotzorg wezen, Wally. (Louis Ferron: Een aap in de wolken: de niet zo vrolijke ballade van een monter ingezet kunstenaarschap. 1995)
• Of wij verzuipen zal hem een rotzorg zijn. (Conny Braam: De onweerstaanbare bastaard. 2002)
• De zevenhonderd gulden die ik van Kirill Piganov te goed had zou me een rotzorg wezen… (Pieter Waterdrinker: Montagne Russe. 2007)
• Ik antwoord dat ik het niet weet, en dat het me een rotzorg zal zijn. (Patricia Vlasman: In alles eenzaam. 2010)
• We blijven geloven in de wonderen van de jeugdzorg, de traumazorg, de verslavingszorg, de zuigelingenzorg, de vreemdelingenzorg, de zielzorg. Ook al zegt de maatschappij steeds vaker en steeds luider dat het haar een rotzorg zal zijn. (Peter Drehmanns: Van de wereld. 2018)