(1980) (euf.) mannelijk lid. Het woord werd wellicht gemunt door Gerard Reve. Vaak verkort tot deel*. Zie ook: geheime* deel; jongensdeel*; liefdesdeel*; mannendeel*. Reve gebruikte in zijn werk ook nog matrozendeel.
• .... streelde opwaarts de voorkant van zijn benen en, eveneens opwaarts en zonder nog iets vast te pakken, zijn zak en zijn herendeel. (Gerard Reve: Moeder en zoon. 1980)
• „Die lijkt precies op jou, Trudie" en „Wal een tol," ving ik op. Dat laatste moet waarschijnlijk geslagen hebben op het herendeel dat was afgebeeld op een voor homoboys bestemde periodiek. (Het Parool, 30/05/1980)
• "De penis wordt iets hoger aangehecht en naar voren in de buikschacht verschoven op zo'n manier dat de bloedstroming en de zenuwbanen niet verstoord worden. Je moet daarbij in acht nemen dat een groot gedeelte van de penis, gemiddeld zo'n veertig procent, inwendig onder het schaambeen is gelegen." Het herendeel wordt als het ware uitgeschoven, zodat zenuwen, weefsels en bloedvaten bij de operatie nauwelijks worden bedreigd. (Nieuwsblad van het Noorden, 16/08/1993)
• Een goed voorbeeld is 'Woman with Kitten (1991): het gezicht van een meisje met een betraand oog en een eveneens huilend poesje gaan grotendeels schuil achter een paar gigantische billen met wiebelend scrotum en een dreigend slingerend herendeel. (HP/ De Tijd, 05/11/1993)
• Zo wordt ze in de column 'Staalkaart' aangenaam getroffen door een verzameling van vijftig blote herendelen op een foto in de vrijdagkrant. (HP/ De Tijd, 25/08/2000)