(18e eeuw) (euf.) lichtjes dronken. Syn.: half om.
• Ik zal hem uitschelden ... Couragie, ik ben nou tog half scheef. (De Gewaande Weuwenaar, met het Bedroge Kermiskind. Blyspel. 3 dln. 1709)
• Bosky. Half scheef, dronken, een knip weg hebben. (Willem Sewel: Volkomen woordenboek der Engelsche en Nederduitsche taalen. 1766)
• Hij is half scheef (V. D.) Hij is aangeschoten (V. D.). (De Navorscher. 1899)
• Het woord „gast" is in Katwijk gebruikelijk voor jongens en jongelui, ook voor ouderen die „wat aan de lollige kant zijn", bijv. als ze „hallaf skeef" (aangeschoten) zijn. (G.S. Overdiep: De volkstaal van Katwijk aan Zee. 1940)
Gepubliceerd op 29-07-2020
half scheef
betekenis & definitie