Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 14-11-2023

goesting

betekenis & definitie

(1940) (wielr.) (< Lat. gustus), in Vlaanderen: lust, zin, trek, voorkeur. Het woord is zeker niet nieuw. We vinden het woord al terug in het werk van Hendrik Conscience en Stijn Streuvels en bij Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet (Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900). Het WNT geeft een oude vindplaats uit 1840. Via het wielerjargon in de loop van de jaren tachtig van de twintigste eeuw ook in Nederland meer algemeen bekend geworden. ‘De goesting is goed’ betekent dan dat men zin heeft om er tegenaan te gaan. Zie ook: broek* vol goesting.

• De reden daarvan was, dat zij, toen zij pas uit het Maagdenhuis kwam, kennis en verkeering had gekregen met een jongman uit de buurt van den kruidenierswinkel, den zoon uit een stokvischhuis in de Klappeistraat, die het vak van zeeman uit goesting had verkozen, ofschoon zijne ouders hem veel liever elk ander beroep hadden zien ter hand nemen. (Domien Sleeckx: In ’t schipperskwartier. 1861)
• Belgische sportavonden zijn goed. Men kan het merken, dat Scherens al drie, vier jaar harder studeert in de schoone klanken van zijn accordeon, dan in het fietsen, „waarvoor de goesting zoon bietje af is". Het velowereldkampioenschap is me afgenomen, maar luistert maar eens. of er ééne wielrenner is, zelfs Arie van Vliet niet, die mij op den accordeon kloppen kan. (De Telegraaf, 01/02/1940)
• (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
• Maar zo’n aanval op zo’n uurrecord is wel iets waar je echt 'goesting', zoals de Belgen dat noemen, in moet hebben. (Leeuwarder Courant, 02/12/1972)
• Al even opmerkelijk was het dat de Belgische renners in de Waalse Pijl en net zoals een jaar vroeger, een pandoering naar de eerste goesting kregen. (Jan Cornand & Stefan Van Laere: Duet voor 2 pedalen. 1979)
• (Walter de Clerck: Nijhoffs Zuidnederlands Woordenboek. 1981)
• Hedde gij die Kurt van Keirsbulck nog gezien? - Nee, hoezo? Zunne, die staat op punt (op scherp). De goesting (de zin om er wat van te maken) straalt van zijnen kop af. (Nieuwsblad van het Noorden, 02/04/1990)
• Van der Poorten: `De smaak wordt door de "goesting" bepaald. Renners die goed in hun vel zitten, eten alles wat de pot schaft.' (NRC Handelsblad, 25/07/1997)
• (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
• Goesting? Dat is geen Hollands, maar ik laat het staan omdat dat woord aangeeft waarom Nederland en Vlaanderen gescheiden zijn. Het komt van Spanjaarden die in Antwerpen met hun gusto naar de hoeren gingen.' (De Standaard, 04/09/2007)
• Een peloton in een grauw Vlaams landschap en José De Cauwer die het woord goesting oplepelt. Ik kan erom janken, zo mooi vind ik het. (Thijs Zonneveld: De rode vod en andere wielerverhalen. 2013)
• Hij was een Italiaan, maar als er één Vlaams woord op hem van toepassing was, dan was het “goesting”. Niemand kon het water uit zijn mond laten lopen als hij, niemand kon zo vrolijk worden van een perfecte aubergine, niemand kon zo enthousiast een zuringblad uit een wegberm plukken en niemand kon met zoveel zwier in de potten roeren. (Het Nieuwsblad, 09/11/2017)

< >