(19e eeuw) (Zaanstreek) (knikkerspel) zie citaat.
• Goes, znw. 2) In verkl. goesie. Inleg bij het knikkeren; het aantal knikkers, dat elk der medespelers inzet of· naar de kuil schiet. Vgl. Goesen // Hij het zijn goesie al binnen (zijn inzet reeds teruggewonnen). - Ook in ruimere zin: Hou jij je goesie maar (betaal maar niet mee). (G.J. Boekenoogen en K. Woudt: De Zaanse volkstaal. 1821-1971)