Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 21-03-2024

Gijs-oom

betekenis & definitie

(17e eeuw) (Ned. hist.) (scheldw.) de aartsvijand der Nederlandse kolonisten, de Portugees, destijds Portugijs of Portegijs genoemd; met de familiaire toevoeging “oom”.

• Eenige weinige jaren later nog, en Feizi had onder die vreemde Westerlingen in Agra, die hij, even als zijne tijd- en landgenooten onder den algemeenen naam van Franken begreep, ook nog anderen kunnen aanwijzen, die wederom van genen verschilden. Hij had er dan kunnen wijzen op de forsche, schoon soms ietwat plompe gestalte en het goedronde gezigt van Hollander en Zeeuw, die mannen, die onder aanvoering van Pieter van den Broecke daaralmede hunne fortuin of die hunner meesters, de Bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie, kwamen beproeven en lange jaren beide voor Portugezen en Britten de meest geduchte mededingers op de markten van Hindostan en de rijken der Mogols zouden zijn, en die ook in de Indische wateren de eer der Nederlandsche vlag met roem zouden weten te handhaven tegen ‘Gijs’ of ‘Gijs-oom’, gelijk zij bij wege van spottende, zooal spraakkunstig min verdedigbare, verkorting gewoon waren hun aartsvijand in die streken te betitelen. Maar hun tijd was toenmaals nog niet gekomen. (P.A.S. van Limburg Brouwer: Akbar, een oostersche roman. 1872)

< >