(17e eeuw) (inf.) bastaardvloek (vervorming van de naam van God), thans afgezwakt tot een tussenwerpsel of uitroep van verbazing. Kijk onder gadsie*.
• Het is merkwaardig, dat in tegenstelling tot de anlautswijziging, die van de inlaut zoveel meer aan tijd en plaats onderhevig is geweest. Vervormingen als git en gat, de genitief gans kennen wij niet meer, wel get (zij het weer alleen of voornamelijk in verbindingen als getverderrie, getverdemme), terwijl gut is blijven leven, ja zelfs veel productiever is geworden. (De Nieuwe Taalgids. Jaargang 59. 1966)
• Getverderrie, wat hep jij op de tv kapsones! (Gerrit Komrij: Averechts. 1980)
• Ik mot er niet aan denken! Draad uit je eigen. Getver! Hoe zijn ze daar dan vanaf gekomen? (Paul Biegel: Anderland. 1990)
• ‘Ze heeft nieuwe tieten,’ fluisterde Claudia.
‘Hè get, denk je?’ informeerde Mieke zacht. (Martin Bril: Evelien voor altijd. 2008)
• Flippa klonk verontrustend. beslist. 'Tam. en. ik. lezen. elkaar. voor. in. bed.' (Getver.) (Jessica Durlacher: Het geweten. 2010)