Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 11-11-2021

gekreukelde krant

betekenis & definitie

(1922) (Amsterdam, spot.) iemand die er verfomfaaid uitziet.

• Wat 'n kwast!... gierde Neel... Gaan d'r dan nog lieferst éen pakke op de lat mit mijn keirel... wat jij Nel? Mijn keirel... 't is kepleet komiek... Dié brengt 'm aal... gunne schellevisch... 'n aâr bot... se gestoelte, siet ufes,.. in 't haugkaur!... en ikke... ikke... breng 'm alleinig klappe.
Soo'n gekreukelde krant, .. schold Nel proestend. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Ben je nou tevreden, ouwe gekreukelde krant? (Jan Mens: Er wacht een haven. 1950)
• Zo groot als hij was, zo laf was hij ook en de portier durfde zich er niet mee te bemoeien, die gekreukelde krant. (Haring Arie: Recht voor z’n raap. 1972)
• Ook ‘gekreukelde krant’ voor iemand die niet recht van lijf en leden is, is niet van humor ontbloot. (Jan Berns: Hij zeit wat. De Amsterdamse volkstaal. 1993) (p. 83)

< >